Metselwerkmuren werden in de negentiende eeuw aan de blootgestelde westkusten van Groot-Brittannië en Ierland geïntroduceerd om te voorkomen dat door wind aangedreven regen binnendringt. Ze verspreidden zich geleidelijk naar andere, drogere delen van het land, omdat de luchtlaag in de holte een behoorlijke mate van thermische isolatie bleek te bieden. Sinds 1945 is deze isolatiekwaliteit verbeterd door lichtgewicht blokken in plaats van bakstenen te gebruiken om het binnenblad van de muur te bouwen. Maar de belangrijkste reden voor het bouwen van spouwmuren is altijd geweest om de regen buiten te houden.
Sinds de jaren 1980 vereist de bouwregelgeving dat nieuwe huizen worden gebouwd met isolatiemateriaal in de spouw. Zolang ze goed zijn gebouwd, mag deze isolatie de weerstand van de muren tegen regen niet in gevaar brengen.
In de meeste gevallen wordt de isolatie aan het binnenblad bevestigd, waardoor een nauwe holte achterblijft om regenwater te onderscheppen dat het buitenste baksteenblad binnendringt. Dit isolatiemateriaal is meestal in de vorm van hardschuimplaten, die intrinsiek waterdicht zijn, of semi-rigide minerale wol of glasvezel “batts”, waarbij de vezels verticaal zijn uitgelijnd zodat doordringend regenwater naar beneden in de holte zou moeten weglopen en niet de kans hebben om door te dringen naar het binnenste blad. Dit is belangrijk, omdat het Building Research Establishment heeft geconstateerd dat bakstenen muren met één blad ALTIJD lekken wanneer ze worden blootgesteld aan door wind aangedreven regen. De lekkage treedt op bij de verticale (of “perp”) verbindingen tussen aangrenzende stenen, vanwege krimp in de mortel. Het is geen kwestie van slecht vakmanschap; het is een onvermijdelijke eigenschap van deze vorm van constructie.